Scheveningen aan het einde van de 19e eeuw

De vissersbevolking van Scheveningen hield zich in de 19e eeuw bezig met de kustvisserij en ving voornamelijk plat- en rondvis. Met behulp van bomschuiten werd de vangst ter hoogte van de Keizerstraat het strand op getrokken. De meeste industrie die bij de visserij hoorde, concentreerde zich in die straat. De visserswoningen die na 1875 aan de oostkant van de Keizerstraat waren gebouwd, in de Ankerstraat, Zeilstraat, Rogstraat, Stuurmanstraat en Lijnstraat, waren niet erg in trek bij de Scheveningers. Ze bleven liever rond de Keizerstraat wonen, in het oude dorp waar in 1870 ruim 90% geboren Scheveninger was.

In de 19e eeuw werd de vissersbevolking door opeenvolgende epidemieën geteisterd. In 1891 na weer een epidemie en tientallen slachtoffers werd een onderzoek ingesteld naar de woonomstandigheden op Scheveningen. De oorzaken van deze epidemieën lagen voor de hand: een minimum aan leefruimte, een voortdurend gemis aan zon, overmatig veel vocht en een chronisch tekort aan zuurstof op vol beslapen zolders. Of zoals beschreven in een onderzoeksrapport: “... op eenige honderden meters van deze hofjes worden langs het zeestrand weelderige inrichtingen aangetroffen ten behoeve van hen die ontspanning of verbetering der gezondheid te Scheveningen zoeken. Eene schrille tegenstelling vormen de boven omschreven woninggroepen, waar niet eene voor ’s menschen gezondheid nadeelige factor wordt gemist...”

Vredenhofje (circa 1900, fotograaf onbekend)



Hoogaarsstraat 25-3, hoek Reepstraat 34-36, gezien naar de Kompasstraat (circa 1915)

(foto: J.G. Happel, Dienst voor de Stadsontwikkeling)

Het begin van de sociale woningbouw

Vanaf 1900 werd er een begin gemaakt met de sanering van het oude dorp. Vanaf de Kolenwagenslag en de Drogersdijk richting de Duinstraat werden nieuwe straten aangelegd. Ook richting badplaats en Den Haag verrezen nieuwe wijken, helaas buiten het financiële bereik van de bewoners van het dorp. Voor hen kwam er het Renbaankwartier. De straten aan het begin, vlakbij het kanaal, hadden een dorps karakter en waren net als de wijk richting de Kanaalweg geschikt voor vissersfamilies.

De Woningwet van 1901 stond toe dat gemeenten huizen gingen onteigenen en slopen ter wille van de volksgezondheid. Gemeenten en ‘toegelaten instellingen’ konden goedkoop geld lenen van de overheid om voor lagere inkomens te bouwen. De ’visserswoningen‘ op Scheveningen werden nu ’woningwetwoningen’. Ondanks de wet werd pas in 1913 het eerste sociale woningbouwproject opgeleverd, bij de Reepstraat op Scheveningen. De gemeente bouwde 65 woningen in de schaduw van de vuurtoren. Deze woningen waren bedoeld voor “gezinnen die niet aan de eischen voldoen, welke aan overige huurders van gemeentewoningen worden gesteld”. In de jaren daarna werd voor de zeelieden, losse werklieden, mensen zonder beroep, vishandelaren, voerlieden, loopknechten, mandenmakers, kuipers, naaisters en boetsters nog meer gebouwd.



Lindoduin, een geliefde speelplek en een prachtig uitkijkpunt

Voor de ontwikkeling van Scheveningen was de komst van een zeehaven erg belangrijk. In 1898 werd begonnen met het graafwerk maar het duurde nog tot 1904 voordat de haven in gebruik werd genomen. Een jaar later werden er al plannen gemaakt voor een tweede haven toen bleek dat de pas aangelegde haven niet goed functioneerde. De buitenhaven was te ondiep - schepen liepen soms vast, vanwege de deining bij slecht weer was de haven te onveilig en op de kades was er te weinig laad- en losruimte . Pas in 1921 toen het Rijk besloot de havenhoofden te verlengen, waardoor de buitenhaven dieper uitgegraven kon worden, werden de plannen concreet en in 1923 begon men met de aanleg van een tweede haven.

Het grootste deel van de oorspronkelijke Scheveningse vissersbevolking zou uiteindelijk in het gebied rond de haven komen te wonen. En in de nieuwe wijk Duindorp waarvan de bouw rond 1930 was afgerond en die 'Scheveningser dan Scheveningen' was. In de jaren 30 was het duingebied tussen de haven en het oude Dorp (bekend als 'De Woeste Hoogte' of 'De Magneet') volgebouwd met woningen en bedrijven.

Het was ook in die tijd dat Lindoduin, genoemd naar ingenieur Isaac Lindo, als uitkijkpunt langs de Westduinweg een geliefde locatie was en intensief werd gebruikt door de jeugd. Het duin werd ook wel het Dorreduintje genoemd, waarschijnlijk omdat er niet veel groeide. In de winter reden de kinderen met hun slee de heuvel af; in de zomer werd er gevliegerd. Door het intensieve gebruik was het zelfs nodig om het duin op te hogen en opnieuw te beplanten.

Westduinweg gezien vanaf het Lindoduin; op de achtergrond ligt Duindorp (circa 1920)

(foto: J.G. Happel, Dienst voor de Stadsontwikkeling)



Westduinweg, ter hoogte van het Lindoduin, gezien naar de Duinstraat; oorlogsschade na W.O. II (1945)

(foto: Dienst Stadsontwikkeling en Volkshuisvesting)

Lindoduin tijdens de Tweede Wereldoorlog en de wederopbouw van Scheveningen

Den Haag was een van de steden in Nederland die het zwaarst werden getroffen door de oorlog. Dat hing samen met haar ligging aan de kust. De Duitsers bouwden de Atlantikwall tegen een mogelijke invasie over zee en op (en ook onder) Lindoduin werd een bunker geplaatst. Bijna alle inwoners van Scheveningen moesten evacueren om uiteindelijk na de oorlog weer terug te keren. De oorlogsschade was groot, in 1945. Toch maakte de gemeente niet zo'n haast met de woningbouw. De wederopbouw van fabrieken, bedrijven en infrastructuur kreeg voorrang. Hierdoor woonden veel mensen in bij anderen of bleven zij langer bij hun ouders wonen. Om prijsstijging van Nederlandse producten tegen te gaan, bleven de lonen laag met als gevolg dat ook de huren laag moesten blijven. Tegelijkertijd moest er veel gebouwd worden, vanwege de oorlogsschade en de groei van de bevolking. De woningbouw werd mede hierdoor een zwaar gesubsidieerde sector.



Hoog Lindoduin aan de Westduinweg met rechts Laag Lindoduin (november 1969; Foto: Dienst voor de Stadsontwikkeling)


De bouw van Hoog Lindoduin

Scheveningen werd door de groei van de bevolking langzaam maar zeker steeds meer een zichtbaar onderdeel van Den Haag. De welvaart groeide, en het karakter van het oude dorp Scheveningen werd aangetast. Het Scheveningse raadslid Jac. den Dulk was bang voor “torenflats” en “ultramoderne huizenblokken” en vond dat die niet op Scheveningen thuishoorden. Aan de Westduinweg kwam uiteindelijk wel een torenflat te staan: Hoog Lindoduin.

Volgens stukken uit gemeenteraadsvergaderingen werd het ontwerp van het plan Lindoduin I op 19 oktober 1964 aan de gemeenteraad voorgelegd. Lindoduin I heette het toen, pas toen Lindoduin II er stond, besloot men de flats Hoog en Laag Lindoduin te noemen. Lindoduin moest ervoor worden afgegraven. Op 20 oktober 1965 maakte wethouder G.W. Hijlkema officieel een begin met de bouw van de flat op de plaats van het, inmiddels, afgegraven Lindoduin. De bouw van Lindoduin I duurde twee jaar. Niet iedereen was destijds, in 1967, blij dat het gebouw er stond. “Te duur”, “niet ruim genoeg voor gezinnen”, “het mooie van Scheveningen verdwijnt”. Maar ook: “een voorrecht om daar te mogen wonen” en “bouwen, hoe vlugger hoe beter”.

Hoog Lindoduin is decennia lang het hoogste gebouw van Scheveningen geweest. Vaak kwamen er toeristen naar binnen om vanaf de veertiende etage foto’s te nemen van het prachtige uitzicht. En hoewel veel mensen het met het raadslid Den Dulk eens zullen zijn geweest en de flat niet een schoonheidsprijs geven, hebben de meesten bewoners een grote liefde voor de flat opgevat; voor velen was Hoog Lindoduin zelfs de 'mooiste woning waar ze ooit hebben gewoond'!